Na twee jaar excursiearme coronatijden en tien dagen heerlijk lenteweer verzamelden de zes-wetenschappers dinsdagochtend vroeg op school voor eindelijk nog eens een excursie, naar Wallonië nog wel. Het doel: de grotten van Comblain-au-Pont en de afdaling van het enige Belgische bergriviertje, de Ninglinspo.
Om een balletje te trappen is het nooit te vroeg en dus waagde meneer Dekeyser zich al gauw een paar pasjes met Naoufal en Ahmed voor een steeds groeiend publiek. De ideale gelegenheid om te kijken wie er tijdig uit bed geraakte en te verzamelen voor we de bus op stapten. “Dat is geen auto, zo'n bus”, verzekerde de chauffeur ons, zich afvragend of hij de hellingen wel zou aankunnen.
Profetische woorden, want toen we onder grijze wolken de bestemming naderden, werd de weg te smal of te bochtig voor de bus-geen-auto. We trokken het ons niet aan, trokken onze stapschoenen wél aan en genoten van het prachtige uitzicht bij de eerste bestemming: een oorverdovende mistwolk boven de rivier en het dal die een panoramisch uitzicht perfect maskeerde. Gelukkig trok de mist al snel op, vooral nadat er een blauwe reiger uit ontsnapt was, en konden de leerlingen die dat wensten er een typisch Condroz-landschap in ontwaren.
Kalksteen en zandsteen, dat zouden de twee sleutelwoorden van de ochtend worden. Ze brachten ons meteen een paar meter lager, bij een verlaten steengroeve. Een microklimaat ook, legde meneer Maes uit, met zeldzame planten en dieren. Als bewijs groeiden er enkele steenbreekvarens aan de rand van de afgrond. Restanten van de sporen voor de karretjes zandsteen en een tandradachtig voorwerp herinnerden aan de ooit bloeiende ontginning.
Een halve busrit later klopten we half verzopen aan bij de super vriendelijke gidsen en uitbaters van de Comblainse grotten. In keuriger Nederlands dan veel leerlingen hun Frans legde Eric wat later onnavolgbaar uit wat er de voorbije eeuwen en era's in de streek is gebeurd, zodat we voorbereid de grotten in konden. Niemand stond echt te trappelen om een fancy helm op te zetten, maar iedereen was meer dan tevreden dat hij er een hàd wanneer wat later de een na de andere helm tegen de grotwanden tikte.
Nog intrigerender dan de sprookjesachtige stalag-ietsen die hun naam aan de verschillende zalen gaven, waren de vleermuizen, bijna tien verschillende soorten – waaronder de hier zeer zeldzame vale vleermuis – die in diezelfde zalen hun winterslaap hielden, sommigen verrassend dichtbij. We leerden ook waarom ze zo dicht bij de uitgang bleven en hoe hun lichaam zich aanpast om de winterkou te kunnen trotseren.